In Memoriam: Jan Paulussen Woorden schieten tekort nu wij toch nog vrij onverwacht afscheid moesten nemen van onze erevoorzitter Jan Paulussen. Als jongste zoon van de gerenommeerde Bergeijkse familie Paulussen trad hij in de voetsporen van zijn vader die van 1915 tot aan zijn pensioen in 1950 de eerste directeur was van de Bergeijkse zuivelindustrie. Onder de leiding van zijn vader groeide ‘het Stoom’ uit tot een wereldbedrijf van naam en faam. In de voetsporen van zijn vader betekent dat Jan Paulussen met altijd vooruitziende blik niet alleen oog had voor de welvaart maar vooral ook het welzijn van de Bergeijkse gemeenschap. Zo sprong Jan junior in 1996 in de bres toen de subsidie voor het Eicha Museum, de schatkamer van de Bergeijkse archeologie, in het gedrang kwam. Binnen enkele dagen was er rondom hem en zijn vrouw Netty een Vriendenkring van meer dan honderd vrienden die ervoor zorgden dat er een breed draagvlak vanuit de gemeenschap ontstond en het Eicha Museum, als streekmuseum voor de Brabantse Kempen, kon voortbestaan. Jan was het boegbeeld van de Vriendenkring, waarvan voorzitter van 1996 tot 2016. Nog maar een jaar geleden, op 27 mei 2016 werd hij bij zijn aftreden en ter gelegenheid van de twintigste Vriendenreis tot erevoorzitter benoemd. Weliswaar op zijn leeftijd van 88 jaar volgde hij tot op de dag van zijn overlijden, donderdag 15 juni, niet alleen de ontwikkelingen van het museum maar zijn universele belangstelling kende geen grenzen, wereldwijd. Wij zullen door zijn overlijden niet alleen onze erevoorzitter missen, maar vooral een Vriend, een Vriend met een hoofdletter. Wij wensen zijn en ook onze Netty, zijn kinderen en kleinkinderen veel sterkte bij dit afscheid uit ons midden. De naam van Jan Paulussen zal voor altijd een ereplaats hebben in de eregalerij van allen die de geschiedenis Bergeijk onvergetelijk hebben gemaakt. Bestuur Vriendenkring Eicha
.
|
De prehistorie van het Eicha Museum Autor: Jonan Biemans In onze vorige aflevering gingen we op bezoek bij de Galgenberg aan de Schietbergdreef en zagen we de relatie met Stonehenge in Engeland. Aan beide monumenten zijn tastbare herinneringen aan wat de mensen in hun tijd kenden als de zonnecultus. De zon was de oppergod, zoals we dat ook kennen van andere culturen, denk maar aan het oude Egypte met de kolossale piramides. Onze grafheuvels kunnen we beschouwen als de piramides van de Kempen. Zoals ons al op de lagere school werd verteld, hadden de mensen hier bij ons in de prehistorie ook hun eigen goden. Afgoden werden ze genoemd, omdat wij meenden en zeker wisten dat er maar één God was, de ware God en dat was de onze. De Germanen en Batavieren, zo leerden wij, hadden ook een hiernamaals dat ‘De eeuwige jachtvelden’ werd genoemd. Vooral de mannen hadden in die hemel volop vermaak met jagen, vissen, dobbelen en bierdrinken. Over wat de vrouwen daar te wachten stond werd ons niets verteld. Bij de oude Grieken, Romeinen en Egyptenaren had je een hele litanie van goden, godinnen en halfgoden. Voor de oogst, voor de oorlog, voor de liefde, noem maar op. Hun afbeeldingen vinden we in musea en er zijn bibliotheken vol geschreven over hun mythologische verhalen. Jammer dat de mensen hier in de prehistorie zelf niets hebben opgeschreven. De Romeinen waren de eersten die ons iets meedelen over de bevolking die ze hier aantroffen. Ons gebied was een stukje van het grote Gallië. De Galliërs noemen wij gewoon de Kelten. Deze mensen woonden hier in wat we de IJzertijd noemen, de tijd van de urnenvelden. Ook in de kringgreppels van de urnenvelden treffen we steeds een opening aan en wel aan de kant waar op de dag van de crematie de zon opkwam. Die opening is dus een tastbare herinnering aan hun zonnecultus. In de bronstijd, de tijd van onze Galgenberg en de Driebergen, was de richting van de zonopkomst iets nauwkeuriger. Daarvoor koos men de zonnestand op de morgen van de langste dag van het jaar, op 21 juni. In onze vorige bijdrage kon u lezen over het aantal personen waarvan de crematie in de Galgenberg was bijgezet. Ondertussen zijn de drie gerestaureerde urnen uit onze palenkransgrafheuvel weer terug in Bergeijk, in bruikleen van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Opgegraven in 1951 en op dinsdag 2 mei 2017 teruggekeerd, betekent dat deze urnen na zesenzestig jaar weer verenigd zijn met de crematieresten die al in 2002 naar het Eicha Museum gebracht zijn. Genoemde drie potten (1600-1400 v. Chr.) zijn van dikwandig aardewerk en aardig zwaar. De hoogte ervan bedraagt resp. 37, 33,5 een 33 cm. Behalve deze drie urnen uit de bronstijd ontvingen we nog een tiental urnen van verschillende vorm en maat in bruikleen. Het bijzondere hiervan is dat deze urnen allemaal, en nog honderden meer, al ruim honderd jaar geleden vanuit Bergeijk en omgeving in het Rijksmuseum in Leiden terecht gekomen zijn. Hierover meer in een volgend artikel. Dertien urnen uit een ver verleden, nieuw voor onze bezoekers, zijn een mooie en dankbare aanwinst. We mogen deze kostbaarheden ‘terug-van-weg-geweest’ – gemaakt en gebruikt door de vroegste bewoners van ons grondgebied – zeker beschouwen als een trekpleister voor ieder die belangstelling heeft voor ons aller oergeschiedenis. Hoewel het museum pas in 1977 door burgemeester J. Schaepman officieel werd geopend, waren de initiatiefnemers al vanaf de beginjaren ’60 met de plannen en voorbereiding bezig. Ter gelegenheid van het achtste lustrum zal een boekje verschijnen waarin de voorgeschiedenis van al die jaren overzichtelijk is vastgelegd. En dat met de toepasselijke titel De prehistorie van het Eicha Museum. Aanstaand weekend is het Eicha Museum ter gelegenheid van het 40-jaar bestaan speciaal geopend op zaterdag 20 en zondag 21 mei, na de middag van 2 tot 5 uur. Toegang gratis. U bent van harte welkom! Johan Biemans, conservator
|
Nieuwste publicatie die mede tot stand kwam door het Wil van Ham Fonds.
Modernisten in Bergeijk Gerrit Rietveld / Mien Ruys / Martin Visser 100 jaar De Stijl Auteurs Edwin van Onna / Norbert van Onna 2017 Uitgeverij Archehow Veldhoven, www.onna.nl ISBN: 978 9082152364
Eicha Museum 40 jaar Autor: Jonan Biemans Dit voorjaar is het veertig jaar geleden dat het Eicha Museum, het archeologisch streekmuseum voor de Brabantse Kempen werd opgericht. In het weekend van 20 en 21 mei van dit jaar zal het achtste lustrum van deze archeologische schatkamer, gevestigd in het Ontmoetingscentrum Teutenhuis aan de Domineestraat in Bergeijk, extra onder de aandacht worden gebracht. In het kader van deze herdenking zult u de komende maanden in dit weekblad een aantal artikelen aantreffen, zodat we deze week starten met een terugblik op het ontstaan. De wens om in Bergeijk een museum te hebben was geen bevlieging van een paar zonderlingen. Als zodanig stond (school-)meester Peter Norbertus Panken (1819-1904), pionier van de Brabantse archeologie in de negentiende eeuw bekend. En omdat niemand begreep dat de bodemschatten het geheugen zijn van de vroegere generaties, kwamen ze in zijn tijd terecht in de grote musea van Den Bosch, Brussel, Leiden en Turnhout. De ontdekking van een vroegmiddeleeuws grafveld (550-750) aan de Fazantlaan zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat in de voorbereidingscommissie van het Gemeenschapswerk een oudheidkamer of museum voor Bergeijk al meermalen ter sprake kwam. Toen de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in de jaren 1957-1961 genoemd Merovingisch grafveld, enkele grafheuvels bij de Hooge Berkt en op de Bergerheide kwam opgraven, werd de roep naar een museum hoogst actueel. Vooral door de ontdekking in 1964 van een Romeinse nederzetting nabij de Boevenheuvel, op de driesprong Bergeijk-Riethoven-Eersel, liet het verlangen naar een museum ons niet meer los. De vraag was alleen: waar blijven we met de waardevolle vondsten die daar zomaar voor het oprapen lagen. Voorlopig (1964-1970) werden ze opgeborgen in een zolderkamertje in het Gemeenschapshuis aan de Meester Pankenstraat nr. 12. Ze verhuisden begin 1971 mee naar een van de brand- en inbraakvrije kelders onder het toenmalige Cultureel Centrum ’t Hof aan de Eerselsedijk, voorloper van De Kattendans. Stichting Eicha De collectie breidde zich al maar uit en bereikte ook een zodanige kwaliteit dat er door menig archeoloog werd aangedrongen om de plannen voor het museum in daden om te zetten. Het bestuur van de Stichting Gemeenschapswerk stelde daarvoor een tweede kelderruimte ter beschikking die door het Ministerie van CRM bij de bouw extra was goedgekeurd. Een kerngroep van belangstellenden die actief bij de verzameling betrokken was nam het initiatief om de Stichting Eicha in het leven te roepen. Dr. B.de Nooijer – toen directeur van Weverij De Ploeg – werd de eerste voorzitter; Pierre Schoone, secretaris; Ir. Daniel Vangheluwe penningmeester; Theo Duffhues – destijds gemeentesecretaris – vertegenwoordigde het gemeentebestuur; Dr. Peer Meurkens, antropoloog en Panken-kenner; Prof. Dr. Frans Theuws, archeoloog/historicus; Drs. Roger Knaepen historicus waren met ondergetekende de overige bestuursleden. Bij het opstellen van de statuten werd gekozen voor een bredere doelstelling, en wel alles tot haar activiteiten te rekenen wat betrekking had op het verleden van het werkgebied. Met dat laatste werd globaal bedoeld het territorium tussen de Dommel en de Run. Met andere woorden: de parochies die in de Middeleeuwen onder het gezag stonden van de moederkerk op ’t Hof: Bergeijk, Borkel, Dommelen, Luyksgestel, Riethoven en Westerhoven. Op 11 oktober 1976 zette de notaris zijn handtekening onder de statuten. Rechtspersoonlijkheid was immers een van de voorwaarden om in aanmerking te komen van subsidies. Om de nodige vitrines te kunnen aanschaffen was er al een subsidieverzoek gericht aan het gemeentebestuur van Bergeijk. Hoewel de gemeenteraad unaniem positief stond tegenover de plannen, werd de behandeling van het agendapunt in de raadsvergadering van 25 mei 1976 even aangehouden. De vraag was of de Stichting Eicha ook andere particuliere collecties die her en der bewaard werden in het museum kon wen wilde onderbrengen. Men zag het liefst een zo breed mogelijke basis van meet af aan. En misschien was dat een stimulans om hun verzameling in het museum een meer geëigende plaats te geven. Van die bereidheid hadden we ons tevoren al overtuigd en met dat gegeven stelde de raad op 24 juni een startsubsidie van ƒ 13.000 beschikbaar. Met Gerrit Beex, de provinciale archeoloog als adviseur, begonnen we na de vakantieperiode met de inrichting. Burgemeester Schaepman die het initiatief voortdurend had gestimuleerd, had de eer om op 11 februari 1977 het Eicha Museum voor geopend te verklaren. Ofschoon de ruimte beperkt was werd er toch wel een overzicht getoond vanaf de rendierjagers tot en met de Late Middeleeuwen ofwel een periode van om en om twaalfduizend jaar. Vanwege de educatieve en toeristische betekenis vonden al spoedig scholen en toeristen de weg naar het museum, maar niet in de laatste plaats ook de wereld van de wetenschap. Een bezoek van archeoloog Jan Slofstra, verbonden aan het Archeologisch Instituut van de Vrije Universiteit in Amsterdam, had tot gevolg dat hij het startsein gaf voor een uitgebreide veldverkenning. Gedurende de jaren 1974-1979 kwam hij elk voor- en najaar met een aantal studenten naar Bergeijk. Als logies dienden de vrije ruimten van Cultureel Centrum ’t Hof. Aanvankelijk rondom Bergeijk en Riethoven, later ook in andere gemeenten van de Kempen, werden alle akkers systematisch onder de loep genomen. Alles wat er aan scherven te vinden was werd opgeraapt en in kaart gebracht. Het doel daarvan was uiteindelijk een studie van de plaats en ontwikkeling van de oorspronkelijke nederzettingen. Wat aldus begon zou in de jaren tachtig gevolgd worden door grootschalig archeologisch onderzoek. Om de verschillende perioden systematisch en effectief te kunnen aanpakken kwam ook het Instituut voor Pre- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam in actie. Het eerstgenoemde ging zich oriënteren op de prehistorie en Romeinse tijd, het tweede – waaraan Frans Theuws toen als archeoloog verbonden was – op de Middeleeuwen. In samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort zou deze aanpak bekend worden als het Kempenproject. Het Eicha Museum was hiervan niet alleen de uitvalsbasis maar in feite ook de bakermat. Het archeologisch onderzoek kreeg een extra steun in de rug door het historisch-geografisch onderzoek waarmee de Stichting Eicha al baanbrekend werk had verricht. Om de bodemvondsten beter te begrijpen ging de kerngroep van Eicha op zoek naar bekende en onbekende historische bronnen. Met door zelf ontwikkelde methoden werden de verzamelde gegevens in kaart en met elkaar in verband gebracht. Zo ontspon zich vanzelf een vruchtbare samenwerking met wetenschappelijke instellingen. Met hun achterban van studenten werden nieuwe terreinen ontgonnen. Het resultaat van studie werd vastgelegd in scripties en publicaties. Nieuwe inzichten gaven een betere kijk op de historie van het werkgebied. Johan Biemans, conservator
|